Het is 1930 en in Madrid maakt een professor zich op om een belangrijke voorspelling te doen. John Maynard Keynes – een van de grootste economen ooit – voorspelt dat in het jaar 2030 een werkweek maar 15 uur zal tellen. Samen met vele anderen voorspelde hij dat het een grote uitdaging zou zijn om met al die vrije tijd om te gaan.
Wie vandaag rondkijkt, ziet dat het opvullen van vrije tijd niet het probleem van onze maatschappij is en dat zal in 2030 waarschijnlijk niet anders zijn. Waarom is zijn voorspelling niet uitgekomen? Om dat te begrijpen moeten we eerst kijken vanwaar die voorspelling komt.
De wereld van Keynes
De productie van Keynes’ landgenoten in 1930 was maar een zesde van de productie in Engeland vandaag. Dat heeft alles te maken met technologische en educatieve evoluties: mensen en machines werken veel efficiënter dan vroeger. We kunnen met dezelfde tijdsinvestering veel meer doen: meer brood bakken, meer bankrekeningen openen, meer auto’s produceren… Hierdoor stijgt ons BBP en creëren we meer waarde per persoon. Gegeven dat een werkweek in die tijd 48 uur telde (zes dagen van acht uur), betekent dat dat acht uur werk vandaag voldoende is om dezelfde hoeveelheid waarde te creëren als in die tijd. Keynes zag deze evolutie aankomen. Vanuit dat perspectief is het logisch dat hij de kortere werkweek voorspelde.
En hij had nog een andere goede reden. In de decennia voor zijn voorspelling was de arbeidsduur stelselmatig afgenomen. Hij speelde dus in op een trend. Voor de industrialisering schat men dat een gemiddelde werkdag tien uur telde en varieerde naargelang de seizoenen. Dat evolueerde naar de twaalfurige werkdag (ja, zeven dagen per week) in het geïndustrialiseerd tijdperk. Daar is gelukkig aan geknabbeld geweest doorheen de tijd. In België was de invoering van de zondagsrust bijvoorbeeld een grote discussie in 1905. Er waren maar liefst 24 kamerzittingen en vijf senaatszittingen voor nodig. Een andere grote stap werd gezet na de Tweede Wereldoorlog: het streven naar de achturige werkdag, oftewel de 48-urenweek (ja, dat zijn nog steeds zes werkdagen). Dankzij het lijden van de gewone man in De Groote Oorlog was er veel druk om dat in te voeren in 1919. Maar het duurde nog tot 1924 voor het er definitief kwam en dan nog waren er veel rechtszaken en syndicale acties nodig om de wet overal toegepast te krijgen. Pas in 1955 werd dan de volgende grote stap gezet: de invoer van de 45-urenweek, verspreid over vijf dagen. Het weekend werd geboren samen met de negenurige werkdag. Dat kwam ook samen met een andere nieuwigheid: één week betaald verlof en direct ook een nieuwe economische sector: het vakantietoerisme. In 1971 was er de laatste grote verandering: de 38-uren werkweek.
Op zeventig jaar tijd is de arbeidsweek dus bijna gehalveerd van zeventig uur naar 38 uur per week. Maar in 1971 stopt het wel. De afgelopen vijftig jaar is de arbeidsweek een constante geweest waar we eigenlijk niet zo veel vragen meer bij stellen. Sterker nog, vrouwen zijn de voorbije decennia massaal toegetreden tot de arbeidsmarkt en overuren komen steeds meer voor. De samenleving dwong gezinnen met zachte hand naar een model van tweeverdieners. We zijn dus in de afgelopen decennia collectief meer gaan werken.
Met deze informatie kunnen we het Keynes en co moeilijk kwalijk nemen dat ze mis waren in hun voorspelling. Tot 1971 hadden ze dan ook gelijk. Maar waarom is er een stop gekomen op de collectieve arbeidsduurvermindering? Het was tot dan perfect te verwachten dat de werkweek korter zou worden. Wat heeft ervoor gezorgd dat Keynes en co fout waren?
Een stuk van het antwoord is dat ze geen psychologen of marketeers waren, en ze waren vooral geen sociologen. Zij konden niet voorzien dat ons verlangen naar meer vrije tijd zou vervangen worden door een verlangen naar meer consumptie. De reclame-industrie en ons ingebakken verlangen om in te gaan op al het moois dat ons voorgeschoteld wordt, heeft het verlangen naar meer vrije tijd op een zijspoor gezet.
Nochtans is dat niet wat mensen zelf aangeven. Onderzoek toont aan dat de meerderheid net minder wil werken en bereid is daarvoor loon in te leveren.[1] En laten we eerlijk zijn: niemand zegt op zijn sterfbed: had ik maar harder gewerkt. Toch doen we het.
We hebben steeds meer van alles, buiten geluk
De vraag is dan of dit echt een inherent verlangen is, of laten we ons ertoe verleiden? Zouden we ongelukkig zijn als we sommige luxes niet meer hebben? Onderzoek wijst erop dat die luxes niet zo belangrijk zijn voor ons geluk. We hebben veel meer geld en veel meer mogelijkheden dan twintig jaar geleden. Enerzijds levert een uur werken veel meer op: in 1970 was dat nog gemiddeld iets meer dan twintig euro terwijl dat vandaag al 55 euro is. Anderzijds zijn de Belgen in 2018 het rijkst geweest dat ze ooit waren. En dat allemaal terwijl België een van de landen is met de laagste inkomensongelijkheid (na belastingen). Tegelijk maakt technologische vooruitgang veel meer mogelijk: een reis naar Indonesië, op elk moment entertainment in je broekzak en een veel grotere levensverwachting. Als we dat allemaal weten, waarom is volgens geluksonderzoek ons geluk niet significant gestegen in de afgelopen decennia?
Hoe kunnen we steeds meer hebben en toch niet gelukkiger worden? Omdat we – volgens ander onderzoek – geconfronteerd worden met alles wat anderen hebben. We werken hard, zien anderen allerlei dingen hebben en beleven op sociale media. We willen ook zo’n beleving, posten er dan over op sociale media en maken op onze beurt anderen ongelukkig. Een vicieuze cirkel.
Natuurlijk is het niet zo dat geld helemaal niets doet. Onderzoek toont aan dat mensen wel gelukkiger zijn met een hoger inkomen (tot op bepaalde hoogte). Maar zoals eerder vermeld stijgt het algemeen geluk niet terwijl reële lonen in de afgelopen jaren wel gestegen zijn. Met andere woorden: het is niet het stijgen van ons reëel loon ons gelukkig maakt, maar wel de verhouding van ons loon tot dat van anderen. Dus als we mensen gelukkiger willen maken heeft een individuele loonstijging weinig zin, want anderen worden ongelukkiger. Zelfs een collectieve loonstijging (zoals de afgelopen decennia gebeurd is) maakt ons niet gelukkiger. Het zal iets anders moeten zijn dat ons gelukkig maakt.
Geef wat tijd in ruil voor geluk
Waar kunnen we dan wel collectief gelukkiger van worden? Wat als we nu eens meer tijd hadden? Een Amerikaanse studie (op 4.690 personen) toont aan dat mensen – als ze de keuze hebben – kiezen voor meer tijd en daar ook gelukkiger van worden. Een heel duidelijk resultaat. Toch kiezen heel wat mensen er hier en vandaag niet voor omdat er allemaal barrières in de weg staan, niet in het minst omdat het aantal jobs met een 33-uren week heel beperkt is. Mensen die deeltijds werken, hebben ook veel minder doorgroeimogelijkheden . Dus noch de werknemer, noch de werkgever zullen snel pleiten voor een kortere werkweek.
Net zoals bij het rookverbod kunnen we als maatschappij niet hopen op individuele werknemers of werkgevers die een kortere werkweek afdwingen. Het zal aan ons allemaal samen zijn om een overheid aan te duiden die de moed heeft om hier stappen in te zetten. Een weekend van twee dagen was ooit ondenkbaar. Waarom zou een werkweek van vier dagen dat ook zijn?
Maar gaat de economie dan niet instorten? Neen. Hoe minder tijd er is om te werken, des te efficiënter we zullen werken in de tijd dat er wel gewerkt wordt. In Japan zijn lange werkdagen de standaard omdat het een schande is om voor je baas te vertrekken. In slaap vallen op je werk wordt daar gezien als iets positief, maar het gevolg is dat de efficiëntie (geproduceerde arbeid per uur) in Japan veel lager ligt dan België. De intense arbeid en de – door gebrek aan vrije tijd beperkte consumptie – heeft dan ook als resultaat dat er in Japan deflatie heerst, wat op zijn beurt de economische groei van dat land al decennialang doet slabakken.
En een kortere werkweek als standaard verbiedt niemand om harder te werken. Net zoals er vandaag ook heel wat mensen vrijwillig kiezen om harder te werken. De beperking van de werkweek in uren is in de eerste plaats een bescherming van mensen, geen verbod om harder te werken.
In België is de werktijd over sectoren heen niet gelijk verdeeld. De 38-urenweek is de standaard, maar daar wordt van afgeweken, bijvoorbeeld door de banksector: daar ligt de standaard op 37 uur of zelfs minder in sommige banken. Als ex-werknemer van die sector kan ik verzekeren dat dat er niet toe leidde dat mensen minder hard werkten, integendeel.
En vandaag kunnen veel bedrijven vaststellen dat dat aantal uur dat hun werkgever voor hen bezig is, niet de essentie is. Door corona moesten veel bedrijven thuiswerk toestaan. Het begon met tegenzin maar werd een onverhoopt succes: 96% van de bedrijven vindt dat telewerken goed of zelfs beter dan verwacht verloopt. Voor de coronacrisis bood maar 57% van de Vlaamse bedrijven telewerk aan, vandaag is dat 88%. Het is dus niet zo dat bedrijven altijd weten wat goed is voor hen. Ook werknemers weten dat niet altijd.
Maar wat als we de sprong in het diepe eens wagen. Wat als we er collectief voor kiezen om onze werkweek in te korten. Alles wijst erop dat dat ons gelukkiger kan maken en dat we de zoektocht naar collectief geluk terug op de rails kunnen krijgen zonder schade toe te brengen onze welvaart. Sterker nog, een stijging van onze welvaart, want meer dan ons BBP is onze welvaart het geluk van ons allen samen. We kunnen Keynes misschien nog wel gelijk geven.
[1] Zie o.a. Robert Skidelsky, How much is enough, the love for money and the case for a good life.